Patrick van IJzendoorn en Anna van den Breemer
26 september 2019, 15:37
De leukste kledingwinkel waar ik ooit ben geweest is Whitehall Clothiers in Londen. Ik kwam er niet voor mezelf, maar voor mijn zoontje. Deze zaak langs de High Street in de wijk Lewisham is gespecialiseerd in schooluniformen. Bij mijn eerste bezoek ging er een wereld voor me open. Met vertedering keek ik naar de gele truitjes met zwarte vestjes van St. Margaret’s, naar het marineblauw dat hoort bij St. Ursula’s en naar het kastanjebruin van Addey & Stanhope. De school van de kleine had blauw–grijs als de kleuren. Stropdas mocht, maar hoefde niet. Droegen we ook maar uniformen, dacht ik, terugkijkend op mijn eigen schooltijd.
Ze zorgen voor een trots bij een bepaalde school te horen en bereiden kinderen voor op het leven in de grotemensenwereld, waar keurig kleden belangrijk is, zeker in het Verenigd Koninkrijk. Voor de ouders is het bovendien een zorg minder. Kledingdiscussies bij het ontbijt blijven beperkt tot de vraag of het aangenaam genoeg is om een korte broek te dragen en een trui thuis te laten. Er is geen gezeur over merken of modes, zoals het dragen van gescheurde kleding. Het is goedkoper, helemaal omdat scholen regelmatig verkoop van tweedehands uniformen houden, waarbij vestjes en truitjes een paar pond kosten.
Competitie
Schooluniformen vormen een rustpunt in een zenuwslopend en competitief opvoedingsproces in een harde maatschappij. Enkele jaren geleden ontstond er commotie over een Unicef-rapport waarin de Britse kinderen onderaan een ranglijst stonden waar het ging om welzijn in eenentwintig westerse naties. In de categorie ‘gevoel van eigenwaarde’ stonden Nederlandse kinderen bovenaan en droegen hun Britse vriendjes de rode lantaarn. Relatief veel Britse kinderen bleken te lijden aan depressie, iets waar kinderboekenschrijver Philip Pullman zich zorgen over maakte. ‘Ouders moeten hun telefoon neerleggen en met hun kinderen praten om hun vocabulaire te vergroten.’
De Britse jeugd lijkt in het niets op de avonturen die Julian, Anne, Dick, George en Timmy beleefden in de boeken van Enid Blyton. Wanneer ik De Vijf nu voorlees aan mijn zoon, klinkt er vaak verbazing. Mochten ze dat allemaal? De Britse ‘cocoon children’ van nu genieten veel minder vrijheid. Ze moeten in het blikveld blijven van hun ouders, bijgenaamd helikopterouders. Alleen naar school gaan is tot het tiende jaar ongebruikelijk. Ouders zijn onzeker, door uiteenlopende adviezen van soortgenoten (zoals op de website Mumsnet) en van opvoedkundigen. Moet ik onder een klimrek staan? Moet ik druiven pellen? Fietsen zonder helm?
‘Pushy parenting’
‘Paranoid parenting’ gaat hand in hand met ‘pushy parenting’, met name wanneer kinderen de dubbele cijfers naderen. De kwaliteit binnen het voortgezet onderwijs vertoont grote verschillen. De openbare scholengemeenschappen zijn, mooi uniform of niet, nogal eens van een belabberd niveau, zoals in de omgeving waar wij wonen. Privéscholen zijn onbetaalbaar voor de middeninkomens. De beste scholen zijn de grammar schools, en nog gratis ook. Probleem is dat er niet veel van zijn en dat ze zware toelatingstesten houden, de zogeheten Eleven Plus-examens. Gewoon braaf naar school gaan is meestal niet genoeg om deze examens te halen.
De zomer voor het laatste basisschooljaar staat bekend als het Eleven Plus Season, waarbij vrijwel alle kinderen bijlessen krijgen. Dat is iets waar ouders niet graag over praten op het schoolplein, omdat het indruist tegen het gevoel voor solidariteit. Met de toelatingsexamens (‘de Bexley’, ‘de Dartford’, ‘de Orpington’) in zicht zit de kleine te blokken. Geen De Vijf-vakantie, vol avonturen, hier. Er zijn meerdere privélessen per week, soms een op een, soms met een paar lotgenootjes. Voor (oud)-docenten vormen dit prima bijverdiensten. Daar blijft het niet bij. Een avond per week gaat mijn zoon voor klassikale bijlessen naar een echte school, waar vooral kinderen van ambitieuze immigrantenouders blijken te komen.
Een schooluniform, dat symbool van solidariteit en groepsgevoel, is hier niet nodig.
In Nederland kennen we het schooluniform niet. En dus heb je als ouder geregeld discussies met je kind over kleding. Hoe reageer je als je puberzoon peperdure merktruien wil?
‘Zeg gewoon: super leuk dat je zo’n dure trui wilt, die ga je dan ook lekker zelf betalen’, reageert orthopedagoog Marielle Beckers van Buro Bloei, zelf moeder van zeven kinderen. Zo’n puberwens om gehuld in Stone Island-hoodies door het leven te gaan kan een mooi haakje zijn om je kind bij te brengen hoe je met geld moet omgaan. Dat ze moeten sparen voor iets wat ze echt willen hebben, bijvoorbeeld, of dat ze een bijbaantje kunnen nemen.
De meeste kinderen krijgen kleedgeld. Op de site van het Nibud kun je kijken wat gangbare bedragen zijn. ‘Bij mij krijgen ze vanaf de middelbare school 60 euro per maand en daar moeten ze ook hun beltegoed van betalen’, zegt Beckers. ‘Ik betaal mee aan schoenen en een jas voor in de winter en zomer.’
Natuurlijk kun je af en toe wat bijleggen, of zet er iets tegenover: de hond uitlaten of de vaatwasser uitruimen. ‘En bij een goed rapport kun je best in de stad een shirt van Levi’s kopen. Maar houd het speciaal’, aldus Beckers.
Toch moet je als ouder begrip hebben voor je tieners en hun kledingobsessie. ‘Pubers willen graag bij een groep horen. Twaalfjarigen laten zich leiden door wat vrienden vinden, de invloed van de ouders neemt af. Je ziet in die levensfase veel kopieergedrag. Het kan dus zo zijn dat je kind zich in het weekend heel anders kleedt dan op schooldagen.’ Beckers herinnert zich hoe ze als enige van haar familie vroeger hockey speelde en van die college-truitjes wilde dragen. ‘Ik vond ze spuuglelijk, maar iedereen had ze en ik wilde er bijhoren.’
Moet je als ouder je puber helpen om niet helemaal meegetrokken te worden in die meeloperij? ‘Je kunt zeggen dat je het belangrijk vindt dat hij of zij een eigen smaak heeft. En laat weten dat jij je kind goed vindt zoals hij of zij is.’ Maar volgens Beckers is het ook een kwestie van pick your battles. ‘Gedrag kun je opdelen in rood, oranje en groen. Voor mij is kleding geen code rood, dus dan laat ik het een beetje gaan.’ Het wordt natuurlijk wat anders als het kopieergedrag ook drank en drugs behelst.
Hoe belangrijk is kledingvrijheid eigenlijk? Moet je bijvoorbeeld toelaten dat je kleuterzoon wekenlang in een unicornjurk rond banjert omdat hij broeken weigert? En je tienerdochter in piepklein naveltruitje? ‘Ik zou me geen zorgen maken dat je de identiteit van je kind onderdrukt als je ze niet precies laat dragen wat ze willen. Ook bij kleding gelden er regels thuis waar een kind zich aan hoort te houden, klaar.’ Gedoe voorkomen? ‘Leg de kleren ’s avonds samen klaar, zodat je niet die strijd in de ochtend hebt.’
Beckers geeft ouders de tip om wat soul searching te doen om te zien: waar liggen jouw grenzen? ‘Ik heb de kleding van mijn kinderen losgelaten, want het is niet mijn strijd. Ik vind het heel belangrijk dat ze niet tegen mij schreeuwen, maar om kleding ga ik mij niet druk maken. Mijn dochter van negen jaar heeft een bijzondere smaak, heel ordinair met luipaardprintjes. Als zij in de winter met blote benen naar school wilt, dan zeg ik: doe even een maillootje aan. Maar verder laat ik het. Vind jij als ouder kleding heel belangrijk, dan is het misschien wél jouw strijd.’